Oud-minister van Economische Zaken en AkzoNobel-topman Hans Wijers wees er
afgelopen donderdag in Den Haag nog eens op: grotere stappen zijn nodig om
banken uit het slop te trekken. Vraag die voor velen op de achtergrond
sluimert is: kan Nederland dat wel aan?

Nederland is een klein land met een grote financiële sector, die flinke
belangen heeft in het buitenland. Sinds het debacle rond de IJslandse
internetbank Icesave, zit de schrik voor IJslandse
taferelen
er dan ook goed in: een uit z’n voegen gegroeide banksector
die het land meesleurt in z’n val.

Niet zo extreem
Moet Nederland bang zijn voor zo’n scenario? Oppervlakkig gezien is er best
enige gelijkenis. Ook Nederland heeft enkele financiële reuzen, waaronder
ING en Rabobank. Eerstgenoemde heeft via internetdochter ING Direct
bovendien bijna 200 miljard euro aan spaargeld in het buitenland uitstaan.

Toch zijn de verhoudingen in Nederland niet zo extreem als in IJsland. Zet je
de omvang van de banksector – gemeten naar het totaal aan bezittingen – af
tegen het nationale inkomen voor vijftien West-Europese leden van de
Europese Unie, plus de Verenigde Staten, Zwitserland, Japan en IJsland, dan
blijkt Nederland tot de middenmoot te behoren.

Zie de grafiek: hoe
zwaar wegen de banken?
, samengesteld met data uit 2007 van het
Internationaal Monetair Fonds. De bezittingen van Nederlandse banken –
hypotheken, bedrijfskredieten, beleggingen – blijken drie keer zo groot als
het nationale inkomen. Goed voor een negende plek op de ranglijst. Ter
vergelijking: de IJslandse bankensector overtreft het nationale inkomen met
een factor tien.

De toppositie op de ranglijst is voor Luxemburg, een land dat een banksector
heeft die het nationale inkomen vijftien keer overtreft. Dit komt mede
doordat Luxemburg zich heeft ontwikkeld tot Europees distributiecentrum voor
beleggingsfondsen.

Omvang banken zegt niet alles
Opvallend genoeg is de banksector in de Verenigde Staten relatief klein. De
bankbezittingen bedragen 'slechts' 0,8 keer het bruto binnenlands product.
Absoluut gaat het echter om meer dan 11 duizend miljard dollar. Daar blijkt
een hoop troep bij te zitten, zo werd afgelopen jaar meer dan duidelijk.

De omvang van de financiële sector ten opzichte van de jaarlijkse
verdiencapaciteit van een land, is op zich dus niet doorslaggevend als
rampindicator in de kredietcrisis.

Econoom Willem
Buiter
wees ruim een jaar geleden al op vier ingrediënten die de
IJslandse cocktail zo giftig maakten: een klein land, een grote financiële
sector, een eigen munt en een overheid die maar in beperkte mate financiële
klappen kan opvangen.

Euro en exportoverschot
Nederland is klein en heeft een grote financiële sector, maar maakt onderdeel
uit van de eurozone en hoeft dus geen eigen munt te verdedigen. Verder heeft
de overheid tot nu toe weinig moeite om steunoperaties voor banken te
financieren. De Nederlandse staatsschuld
is door de reddingsacties bij banken weliswaar opgelopen naar iets meer dan
de helft van het nationale inkomen, maar internationaal is dit niet heel
extreem.

Ter vergelijking: eind vorig jaar hield de regering van IJsland al rekening
met een overheidsschuld die in 2009 even groot zou zijn als het nationale
inkomen, terwijl een begrotingstekort van zeker 10 procent van het bruto
binnenlands product werd voorzien.

Niet onbelangrijk ook: Nederland is een netto-exporteur. IJsland moest
afgelopen jaar de kroon steunen, terwijl het meer importeerde dan
exporteerde. Een extreem lastige combinatie.

Leg je de exportpositie van de vijftien West-Europese EU-landen plus IJsland,
de VS, Japan en Zwitserland naast elkaar, dan blijkt IJsland over 2007 het
grootste tekort op de lopende rekening te hebben - een brede maatstaf voor
de exportpositie. Zie de grafiek: import-
en exportlanden
.

Landen als Zwitserland en Zweden - door Buiter genoemd als potentiële
opvolgers van IJsland - genoten daarentegen een extern overschot.

Reykjavik aan de Thames
Engeland en Denemarken voldoen met een eigen munt, een relatief grote
financiële sector en hoge importen ogenschijnlijk het meest aan de
IJsland-criteria - al behoort Groot-Brittannië weer tot de grotere
economieën van de Europese Unie. Het gevoel van onbehagen in
Groot-Brittannië is echter zo groot, dat de Britse premier Gordon Brown zich
afgelopen week de blaren op de tong moest praten om duidelijk te maken dat
Londen geen 'Reykjavik
on the Thames'
is.

Voor minister van Financiën Wouter Bos is het te hopen dat met de recente steunoperatie
voor ING
de ergste problemen voorbij zijn. Liever geen Reykjavik aan de
Amstel.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl